De woordvolgorde
De woordvolgorde van een zin is in het algemeen als volgt:
onderwerp + werkwoord + lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp.
Voorbeeld:
Bij een zin die in de passé composé staat komen het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord ook bij elkaar te staan.
Voorbeeld:
Bij een vraagzin zijn er meer mogelijkheden:
- Een intonatievraag : daar is de volgorde als in een gewone zin:
onderwerp + werkwoord + lijdend voorwerp + meewerkend voorwerp.
Voorbeeld:
- Een inversievraag: daar is de volgorde:
werkwoord + onderwerp + ....
Voorbeeld:
- Maar ook is mogelijk: vraagwoord + werkwoord + onderwerp + ....
- Bij de vragen met 'Est-ce que' gaat het als volgt:
Est-ce que + onderwerp + werkwoord + ....
Voorbeeld:
Zodra de 'spreektaal', de informele manier waarop Franstaligen met elkaar omgaan aan de orde is, zijn de regels minder strikt:
Comment y aller ? = Hoe kom je daar? Dan wordt bijvoorbeeld het (algemeen gebruikte) persoonlijk voornaamwoord 'je' niet vertaald in het Frans.