article partitif
Als er in het Nederlands geen lidwoord of geen getal staat voor het zelfstandig naamwoord, dan komt er in het Frans een delend lidwoord (du, de la, de l', des) vóór het zelfstandig naamwoord.
'Du' voor mannelijke woorden.
'De la' voor vrouwelijke woorden.
'De l'' voor woorden die beginnen met een klinker of 'een stomme -h'.
'Des' voor woorden die meervoud zijn.
Ik drink wijn. | Je bois du vin. |
Ik neem jam op mijn boterham. | Je prends de la confiture sur ma tartine. |
Ik heb olijfolie gekocht. | J'ai acheté de l'huile d'olive. |
Ik eet tomaten. | Je mange des tomates. |
Na een ontkenning of na een woord dat een hoeveelheid aangeeft krijg je alleen 'de' of 'd'':
Er is geen boter. | Il n'y a pas de beurre. |
Ik drink geen water. | Je ne bois pas d'eau. |
Ik wil graag 2 kilo aardappels. | Je voudrais 2 kilos de pommes de terre. |
Ik wil graag een fles water. | Je voudrais une bouteille d'eau. |
Na een telwoord gebruik je geen delend lidwoord of 'de/d'.
Ik wil graag 2 stokbroden. | Je voudrais 2 baguettes. |
Hier is honderd euro. | Voilà cent euros. |
Na de werkwoorden 'aimer', 'détester', 'préférer', 'adorer' gebruik je altijd het bepaald lidwoord (le, la, l', les). Ook na een ontkenning.
Ik hou van rijst. | J'aime le riz. |
Ik heb een hekel aan vlees. | Je déteste la viande. |
Ik heb liever water. | Je préfère l'eau. |
Ik ben niet dol op spinazie. | Je n'adore pas les épinards. |
Wanneer we over zaken in het algemeen spreken, gebruiken we in het Frans het bepaalde lidwoord.
Les fleurs fanent. | Bloemen verwelken. (in het algemeen) |
Je vois des fleurs. | Ik zie bloemen. (onbepaalde hoeveelheid) |