(Marie gaat geen boodschappen doen vandaag.)
Marie ne ........ pas faire des courses aujourd'hui.
(Ik maak graag een praatje met hem.)
J’aime ........
( Mijn opa en oma hebben een huis op het platteland.)
Mes grands-parents ont une maison à la ........ .
la Champagne = de Champagne (de wijstreek)
le champagne = de champagne
le pays = het land
le paysage = het landschap