(Ik liep het hotel in toen ik hem zag.)
J' ........ dans l'hôtel, quand je l'ai vu.
(Ik heb geluk!)
J’ai ........ chance!
John est (Engelsman) ........ .
Sophie étudie le français ........ (sinds) deux ans.
Home
Instellingen
Dagelijkse test
Zelfstandig naamwoord
werkwoorden
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsels
Structuurwoorden
Lidwoorden
Getallen
Voornaamwoorden
Weetwoorden
Spreken
Diversen
Over deze website