Les verbes pronominaux - de wederkerende werkwoorden
Deze werkwoorden hebben in het Nederlands 'zich' ervoor staan. Bijvoorbeeld 'zich aankleden'. Afhankelijk van het onderwerp kan 'zich' veranderen in 'me', 'je' etc. Dat gebeurt in het Frans ook.
Le présent - de tegenwoordige tijd
Bij de présent krijgt het werkwoord dezelfde vervoeging als de werkwoorden van de présent. Wel moet 'se' ook aangepast worden, net als in het Nederlands.
Voorbeeld met werkwoord op -ER
se laver | zich wassen |
Je me lave | Ik was me |
Tu te laves | Jij wast je |
Il se lave | Hij wast zich |
Elle se lave | Zij wast zich |
On se lave |
Men wast zich / We wassen ons |
Nous nous lavons | Wij wassen ons |
Vous vous lavez |
Jullie wassen je / U wast zich |
Ils se lavent | Zij wassen zich |
Elles se lavent | Zij wassen zich |
Voorbeeld met werkwoord op -RE
se rendre | zich begeven |
Je me rends | Ik begeef me |
Tu te rends | Jij begeeft je |
Il se rend | Hij begeeft zich |
Elle se rend | Zij begeeft zich |
On se rend | Men begeeft zich / We begeven ons |
Nous nous rendons | We begeven ons |
Vous vous rendez |
Jullie begeven je / U begeeft zich |
Ils se rendent | Zij begeven zich |
Elles se rendent | Zij begeven zich |
Voorbeeld met werkwoord op -IR
se sentir | zich voelen |
Je me sens | Ik voel me |
Tu te sens | Jij voelt je |
Il se sent | Hij voelt zich |
Elle se sent | Zij voelt zich |
On se sent | Men voelt zich / We voelen ons |
Nous nous sentons | Wij voelen ons |
Vous vous sentez |
Jullie voelen je / U voelt zich |
Ils se sentent | Zij voelen zich |
Elles se sentent | Zij voelen zich |
Le passé composé - De V.T.T.
De wederkerende werkwoorden worden in de passé composé met het hulpwerkwoord être vervoegd. Het voltooid deelwoord past zich daarom ook aan het onderwerp aan. Kijk voor meer informatie onder het kopje verleden tijd.
mannelijk enkelvoud | mannelijk meervoud | vrouwelijk enkelvoud | vrouwelijk meervoud |
- | +s | +e | +es |
Voorbeeld met werkwoord op -ER
Je me suis lavé(e) | Ik heb me gewassen |
Tu t'es lavé(e) | Jij hebt je gewassen |
Il s'est lavé | Hij heeft zich gewassen |
Elle s'est lavée | Zij heeft zich gewasen |
On s'est lavé(s) |
We hebben ons gewassen / Men heeft zich gewassen |
Nous nous sommes lavé(e)s | Wij hebben ons gewassen |
Vous vous êtes lavé(e)(s) |
Jullie hebben je gewassen / U hebt zich gewassen |
Ils se sont lavés | Zij hebben zich gewassen |
Elles se sont lavées | Zij hebben zich gewassen |
Le futur proche - de nabije toekomst
De futur proche bestaat uit een vervoegde vorm van het werkwoord aller (gaan) + een infinitief.
Wanneer er een futur proche wordt gemaakt van een wederkerend werkwoord, staat het persoonlijk voornaamwoord voor de infinitief van het wederkerende werkwoord.
Tu vas t'excuser? Ga jij je verontschuldigen?
Nous allons nous brosser les dents. We gaan onze tandenpoetsen.
NB De wederkerende vorm van werkwoorden kan in het Frans ook gebruikt worden als lijdende vorm
Les cuissent de grenouille se mangent en France = kikkerbilletjes worden in Frankrijk gegeten.
Ces trottinettes électriques s'utilisent dans les grandes villes = deze electrische stepjes worden in de grote steden gebruikt.
La négation - de ontkenning
De ontkenning bestaat in het Frans altijd uit twee delen. Het eerste deel bestaat altijd uit het woordje ne, het tweede deel is variabel.
Het wederkerend voornaamwoord staat tussen ne en het tweede deel van de ontkenning en vormt dus één geheel met de persoonsvorm.
Je ne me lave pas. Ik was me niet.
Elle ne se repose jamais. Zij rust nooit uit.
In de passé composé staat het hulpwerkwoord na het wederkerend voornaamwoord.
Je ne me suis pas lavé. Ik heb me niet gewassen.
Er zijn ook werkwoorden die in het Nederlands niet wederkerend zijn, maar in het Frans wel:
In het Nederlands wel een wederkerend werkwoord, in het Frans niet:
Les verbes pronominaux réciproques - de wederkerige werkwoorden
Bij de wederkerige werkwoorden betekent het woordje se niet zich, maar elkaar.
Se dient wel te worden aangepast aan het onderwerp.
Enkele voorbeelden zijn:
se voir elkaar zien
On se voit quand?
Wanneer zien we elkaar?
se connaître elkaar kennen
Ils se connaissent depuis longtemps.
Zij kennen elkaar al lang.
se battre elkaar slaan / met elkaar vechten
Les enfants se sont battus.
De kinderen hebben elkaar geslagen / met elkaar gevochten.
se disputer (elkaar) betwisten
Vous vous disputez la même place ?
Betwisten jullie elkaar dezelfde zitplaats?
Bij wederkerende werkwoorden vervalt de congruentie wanneer het persoonlijk voornaamwoord de functie van een meewerkend voorwerp (COI) heeft.
Elles se sont parlé. (parler à quelqu'un)
Ils se sont téléphoné. (téléphoner à quelqu'un)
Elkaar kan niet altijd worden vertaald met se:
Wij wantrouwen elkaar.
Nous nous méfions l'un de l'autre.
Jullie rekenen op elkaar.
Vous comptez l'un sur l'autre.
Zij hebben zich in elkaars armen gestort.
Elles se sont jetées l'un dans les bras de l'autre.